Missie & visie

Missie & visie

De missie van Bereid De Weg luidt: De Kerk bekendmaken met Gods herstelplan en haar ondersteunen bij de uitvoering ervan. In antwoord op een gebedslast sprak God over een nieuwe zalving van de Geest voor zijn Gemeente en over herbouw van Zijn Huis om er deel aan te krijgen. 

Het proces van herbouw laat zich beschrijven door de drie stappen Verzamelen, Verzoenen, Vernieuwen! Op grond van Marcus 3:24-25, waar staat dat een huis en koninkrijk niet kan standhouden wanneer het tegen zichzelf verdeeld is, geloven wij dat Jezus één Huis heeft in de woonplaats; één Lichaam van plaatselijke gelovigen. Volgens Paulus´ brief aan Efeze laat de eenheid van Christus´ Lichaam een opbouw zien in achtereenvolgens: Eenheid met Christus (Ef. 1), eenheid van gelovige Jood en niet-Jood (Ef. 2-3) en eenheid binnen de Gemeente als geheel (Ef. 4). Voor deze eenheid bad Jezus dat het een krachtig getuigenis naar de wereld zou zijn (Joh. 17:21). 

In onze werkwijze vormt de gevestigde, plaatselijke Kerk zoveel als mogelijk het startpunt. Wij achten het wenselijk dat geestelijk herstel geïnitieerd wordt vanuit de gevestigde kerken. Dit kan plaatsvinden vanuit een gemeenschappelijke thuisbasis voor het vervullen van een coördinerende rol en voor interkerkelijk gebed en onderwijs. Daarbij houden we de kracht van collectiviteit en eensgezindheid steeds voor ogen. We geloven dat wanneer Gods Huis gebouwd wordt volgens Zijn orde en volgens de principes van zijn Koninkrijk, dat dit een nieuwe zalving van de Heilige Geest zal vrijzetten.

Samengevat luidt de visie op het proces van opbouw van de Kerk in onze woonplaatsen:

Een afvaardiging van de plaatselijke Kerk verzamelt zich in eenheid om tot God te (aan)bidden, om zich met elkaar te verzoenen, en om als één nieuw Lichaam van Christus voor de woonplaats verder te gaan – geënt op Gods Huis van gebed voor alle volken – en als belofte de nieuwe regen van Gods Geest ont­vangt om de stad of dorp krachtig te bereiken met het Evan­gelie van Gods Koninkrijk.

(Ezra 3:1; Jesaja 56:3-8; Mark. 11:17; Ef. 2:11-22, 4:1-16)