Artikel bij 4. Dag van Bazuingeschal
23 maart 2008
De afgelopen weken liet de Vader weten dat er zware tijden zullen aanbreken (zie de twee voorgaande artikelen over de Bruid die zich gereed maakt). Maar op deze Eerste Paasdag (2008) bevind ik mij in de ochtendviering van ons kerkelijk paasfeest en spreekt de Vader opnieuw over komende moeilijkheden, wanneer de volgende woorden in mij opwellen:
“Ik – de Heilige Israëls – heb een afkeer van uw feesten (Amos 5:21). Want u viert feest, terwijl dit land Nederland in ernstige zonde is gevallen. Ik ben verbolgen over uw land, en u bekommert zich er niet om dat zij Mij op Mijn hart trappen. Ik ben verbolgen over de gesteldheid van dit land en heb onder u gezocht naar een volk dat zich hiervoor verootmoedigt. Ja, indien u zich niet verootmoedigt maar wegvlucht voor uw roeping – zoals Jona wegvluchtte voor zijn roeping – dan zal Ik een ‘storm’ doen opsteken over natie en Kerk, om haar op Mijn wegen terug te brengen. Weest dan waakzaam zonder uw verantwoordelijkheid te ontlopen, want spoedig zullen weeën komen, zoals Ik op het punt stond Ninevé te oordelen. Maar zoals de inwoners van Ninevé door verootmoediging het oordeel konden afwenden, zo bent ook u als Kerk verantwoordelijk om door verootmoediging het komende oordeel af te wenden. De komende ‘drie dag-jaren’ heeft u de tijd zich te verootmoedigen, zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de vis was en zich verootmoedigde voor het ontlopen van zijn roeping (Mattheüs 12:38-41).
Ja, Ik sta op het punt een ‘storm’ te doen opsteken over het schip-van-de-Kerk, zodat zij haar roeping niet zal ontlopen. Want dit zal zijn zoals geprofeteerd is in Joël 1 en 2 waar Ik een leger deed aanstormen, opdat Mijn volk zich zou verootmoedigen en het land niet verwoest zou worden. Maar weet wel dat Ik in antwoord op uw verootmoediging u zal toerusten met een nieuwe zalving van Mijn Geest om u in staat te stellen de prediking van Jona te brengen aan een verloren natie, eer de grote en geduchte dag des Heren nadert (Joël 2:28-32 ; Jona 3:1-10 ; II Kronieken 7:14).”
Achteraf was ik verbaasd dat de Vader uitgerekend tijdens ons kerkelijk Pasen deze woorden sprak, gelet op Mattheüs 12:38-41 waar Jezus de relatie legt tussen het teken van Jona en Zijn eigen dood en opstanding.