Artikel bij 5. Verzoendag
9 oktober 2011
Op deze ochtend leidde de Here mij naar het lezen van Ezechiël 23, en daarmee naar het opschrijven van een verhaal dat iemand mij een jaar geleden vertelde.
Ze vertelde dat het de afgelopen jaren lichamelijk helemaal niet goed met haar ging. Leven was er bijna niet meer in haar, want eten en drinken kon ze nauwelijks meer. Ze was ´uitgedroogd´ en zwak, zodat ze ook niet lang op haar benen kon staan of lopen. Overdag zat ze hoofdzakelijk op de bank, veel tijd spenderend om maar enig voedsel binnen te kunnen krijgen. Ook had ze er geen problemen mee om bij haar minnaars te liggen, zo vertelde ze mij. Ze vond dat het niet verkeerd was in Gods ogen, ondanks dat zij beleed een kind van God te zijn. Maar op gegeven moment leidde deze vorm van losbandigheid (‘ontucht’) er op een gegeven moment toe dat één van haar minnaars bij haar aan de deur kwam – zo vertelde ze mij – en bij haar het kledingstuk van haar bovenlichaam afrukte. Na verloop van tijd kreeg ze weer kracht om langzaam te gaan eten en drinken, en vertelde ze dat ze “weer tot leven was gewekt”. Maar in deze fase was ze nog niet in staat tot God te naderen. Enigszins bekende ze haar losbandige gedrag (‘ontucht’), maar stappen zetten naar bekering en schuldbelijdenis voor Gods aangezicht kon ze nog niet opbrengen.
Deze ochtend op 9 oktober 2011 sprak de Here opnieuw – nu door Ezechiël 23 – en zei dat haar ongehoorzaamheid de oorzaak was dat zij als ware in ‘het dodenrijk´ terecht was gekomen (Jona 2:2). Want ze noemde het kwade goed en het goede kwaad (Jesaja 5:14, 20). En haar situatie gelijkt op wat geschreven staat in Ezechiël 23. Toen zei de Here het volgende:
“Zoals het met deze vrouw is, zo is het gesteld met mijn Kerk in Nederland. Doordat zij haar eigen weg wil gaan en haar heeft ingelaten met geestelijke ontucht, zijn haar beenderen verdord. Zij is krachteloos geworden, zonder leven en zonder gezicht. En sterke benen om op te staan heeft ze nauwelijks meer. Maar de tijd komt dat Ik mij over haar zal ontfermen en haar genees. Ik zal mijn ontferming over de dorre beenderen van de Kerk uitgieten, zodat ze zich zal bekeren van haar geestelijke ontucht en weer tot leven zal worden gewekt. Via de weg van berouw en bekering zal Ik haar op haar voeten doen staan en ze zal weer voor Mijn aangezicht gaan leven.”
Na dit opgeschreven te hebben deze zondagmorgen, werd ik verrast door het feit dat uitgerekend gisteren de Verzoendag was. De Verzoendag (Yom Kippur) is één van de belangrijkste dagen in het bijbelse kalenderjaar, en staat in het teken van verootmoediging voor begane zonden (Leviticus 23:27-28). Deze hoogtijdag op Gods kalender is ook een heilige rustdag, en in die zin is het begrijpelijk dat de boodschap ook niet op de Verzoendag zèlf kwam, want dan zou God zichzelf tegenspreken.
Bijzonder is verder dat ik ervoer dat deze Verzoendag een climax vormt op een ´3½-jarige periode van droogte´ voor de Kerk, welke in het teken staat van reiniging en heiliging.1 Het is ook zo dat in de afgelopen woestijnperiode het zwaard was gekomen met aan het licht komen van de ontuchtzaken in de Kerk, en daarmee de bijl is gelegd aan de wortel van ons Kerksysteem; een Kerksysteem dat is ontstaan vanuit geestelijke ontucht met het wereldsysteem toen de Kerk in de vierde eeuw na Christus in overspel geraakte met een vreemde ‘man’, gelijkend op wat er zich afspeelt in Ezechiël 23. Bovendien zou het zwaard van de Geest hiermee komen om scheiding te maken tussen zij die de woestijnperiode gelouterd en gereinigd uitkomen, en zij die willen blijven leven in de zonde. Om met de woorden van 2 Timotheüs 3:5 te spreken: Er zal scheiding komen tussen enerzijds zij die de kracht van het Kruis zullen verloochenen door zich niet te laten reinigen en heiligen in het bloed van Jezus, en anderzijds zij die ervoor kiezen dat wel te doen.
En nu laat de Vader deze dag na de Verzoendag weten om in antwoord op de verootmoediging van zijn volk haar te willen reinigen en heiligen. Zodoende ligt er ook een profetische Verzoendag voor Gods volk in het vooruitzicht waarop schulden worden verzoend, in antwoord op onze verootmoediging en schuldbelijdenis. Het is nu de tijd om uit onze geestelijke slaap te ontwaken en ons collectief te begeven naar de woestijn-van-verootmoediging vanwege de smaad en schaamte die over de Kerk is gekomen voor wat betreft haar verleden, dat in veel opzichten overeenkomt met de beschrijving in Ezechiël 23.
“Wanneer het volk waarover mijn naam is uitgeroepen, zich verootmoedigt en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun boze wegen, dan zal Ik uit de hemel horen, en hun zonde vergeven en hun land herstellen” (2 Kronieken 7:14).
Noten
1 Opmerkelijke rond deze Verzoendag 2011 is dat dit circa 3½ jaar komt na het klinken van de bazuin in maart 2008. Zoals ik deze ochtend na de Verzoendag 2011 Gods spreken heb ervaren, zo was dat ook het geval met de ´Jona-profetie´ op uitgerekend 1e paasdag van ons kerkelijk paasfeest (23 maart 2008). Deze datum van ons kerkelijk Paasfeest moet overigens niet worden verward met het bijbelse Pesachfeest, aangezien de Heilige Israëls op onze verheidenste paasdatum ook Zijn afkeer uitsprak in de ´Jona-profetie´. Daar waar God ons door middel van de ´Jona-profetie´ de oproep tot verootmoediging deed, daar lezen de Joden op de Verzoendag nog steeds het verhaal over de profeet Jona. Het Pesachfeest en de Verzoendag hebben ook een zekere verwevenheid met elkaar (Johannes 1:29; Hebreeën 9:27-28). Ook Jona kende een tijd van verootmoediging in het ´dodenrijk´, nadat hij uit het veilige schip was gegooid (Jona 2). Jona´s verootmoediging was op zichzelf ook weer een heenwijzing naar Jezus die drie dagen en drie nachten in het ´dodenrijk´ zou zijn (Mattheüs 12:40). Zowel bij Jona als bij Jezus zien we de boodschap van ´leven uit de dood´ terugkomen. Door verootmoediging maken ook wij onszelf één met de dood van Jezus, waarna wij in nieuwheid des levens met Hem opstaan. Dat gebeurt op het moment dat wij – net als Jona – door het watergraf van de doop gaan en onze schuld hierdoor wordt verzoend (Handelingen 2:38; Romeinen 6:4). En de apostel Petrus legt uit dat wij op het moment van onze doop een beroep doen op het plaatsvervangende oordeel dat Jezus voor onze zonde heeft ondergaan, en waar de Verzoendag een heenwijzing naar is (1 Petrus 3:18-22; 1 Johannes 2:2).